Zondag 1 december wordt na de doop van Hidde Visser aan u als verzamelde gemeente gevraagd hem naar uw vermogen te ontvangen in uw midden, te dragen in uw gebeden en met hem de weg gaan van het Koninkrijk van God.
Wat beloven we hiermee eigenlijk? Kunnen we dit als gemeente wel waarmaken? Wat betekent het voor mij als afzonderlijk gemeentelid?
Het is goed dat we ons deze vraag stellen. Tegelijkertijd weten we dat hierbij veel afhangt van de ouders van de dopeling zelf. Als die zich na de doop nooit meer laten zien dan verdwijnt ook de dopeling uit ons beeld en krijgen we geen enkele mogelijkheid deze belofte waar te maken…
Bijna een eeuw geleden schreef Dietrich Bonhoeffer een indringend betoog naar aanleiding van de kinderdoop. Bonhoeffer was diep doordrongen van de grote betekenis van de Doop: op die manier wordt een mens ingelijfd in de Kerk als het Lichaam van Christus. Hij hecht daarbij zeer aan wat hij noemt de ‘moederlijke rol’ van de kerkelijke gemeenschap. Het gaat niet aan ouders met hun kind te laten komen voor de doop en daarna geen enkele aandacht meer te besteden aan dat gezin en het nog jonge en onmondige kind. Dan verliest de doop in feite zijn betekenis. Een moeder hoort haar kind te koesteren en te dragen.
Het is duidelijk dat dit betoog aan ons als geloofsgemeenschap indringende vragen stelt. Hoe maken we dit waar? Dit vraagt om gesprek in ons midden. En vraagt om concrete daden, ook als het kind nog te jong is om mee te doen met het door ons aangeboden kinderwerk. Hoe welkom zijn we voor de allerkleinsten in ons midden?
Terzijde: het betoog van Bonhoeffer ging over het dopen van een kind; een kind opdragen viel geheel buiten zijn gezichtsveld. Maar hij zou daarover grotendeels hetzelfde gezegd hebben is mijn overtuiging: ook het geven van een zegen aan een nog onmondig kind betekent iets voor de geloofsgemeenschap waarbinnen dat plaatsvindt. Ook dan wordt aan de geloofsgemeenschap gevraagd haar moederlijke rol waar te maken.
ds. Erik van Halsema